afb. Kris Roderburg, 2008
DILECTISSIMO INFANTI LUGENTES PARENTES; UBICUMQUE SIT, REQUIESCIT. MDCCXCIV. FRANCISCUS GABRIELUS
MARCHIO CASTALERENSIS |
Dwalend door onze Sint Janskathedraal loop je haast ongemerkt over de grafzerken die op de vloer liggen. Vele tienduizenden hebben dat vóór ons gedaan. Dat is te zien aan de afgesleten voorstellingen op deze zerken. Steeds is er in de Sint Jan begraven geweest. De oudste zerk en de oudste grafschriften die bewaard gebleven zijn, dateren uit de vijftiende eeuw. Niet iedereen werd in de kerk begraven. In het priesterkoor en de straalkapellen werden hogere geestelijken en de hoge adel begraven. Andere geestelijken en adellijke personen kregen een laatste rustplaats in het schip van de kerk. Daar was ook plaats voor vermogende burgers. Minder vermogenden kregen een laatste rustplaats op het buiten de kerk gelegen kerkhof.
In de hervormde periode werden zowel katholieke als hervormde Bosschenaren in de kerk begraven. De laatste begrafenis vond plaats in 1810 toen het Koninkrijk Holland ingelijfd werd bij Frankrijk waar het begraven in kerken al eerder verboden was. Na het terugkrijgen van onze onafhankelijkheid werd het weliswaar officieel toegestaan te begraven in kerken, maar dat is slechts voor korte tijd geweest: 1813-1828.
Onder de zerken liggen niet meer de stoffelijke overschotten van degenen die op deze hardstenen grafstenen genoemd zijn. Gedurende de afgelopen eeuwen is er regelmatig aan de vloeren gewerkt. Als er immers zo'n 80 tot 100 begrafenissen jaarlijks plaatsvonden, dan werd de vloer regelmatig opengebroken. Deze vloer lag dikwijls zeer onregelmatig en dan gaven de kerkmeesters opdracht alles opnieuw te 'planeren'. Daarbij braken wel eens grafzerken, die dan werden verwijderd. Stoffelijke resten werden ook wel geruimd. Dat laatste is inmiddels in de gehele kerk gebeurd. Onder alle zerken ligt gewoon zand.
Liggen onder de zerken in de Sint Jan niet meer de oorspronkelijke doden, bij één grafsteen is dat al vanaf het begin geweest. Na de Franse Revolutie vluchtten de markies en de markiezin De Castellane met hun zoontje François naar het noorden, naar 's-Hertogenbosch. Daar waanden zij zich veilig, zoals zovele andere adellijke en geestelijke personen die naar onze stad kwamen. Maar in 1794 naderden de Franse troepen onder leiding van Pichegru ook deze stad. Een aantal Fransen vluchtte verder, anderen bleven. Onze markies en markiezin wilden ook verder naar het noorden. Maar hun zoontje was doodziek en kon niet vervoerd worden. Daardoor moesten zij in de stad blijven. Op een nacht stierf François en toen verlieten zijn ouders in allerijl de stad, zonder voor een passende begrafenis zorg te kunnen dragen.
Jaren later keerden de ouders terug naar 's-Hertogenbosch en poogden het graf van hun kind terug te vinden. Daarin slaagden zij niet. Niemand kon het hun vertellen. Daarom lieten zij in de Sint Jan een grafzerk neerleggen voor 'François Gabrielus Marchio Castalerensis', met een latijns opschrift, waarvan de vertaling luidt: „Aan ons allerliefste zoontje, zijn treurende ouders. Waar zijn lijkje dan ook is, moge hij ruste in vrede. 1794”.
|
1884 |
F.A.J. van LanschotGrafzerk in de St. Jans-kerk te 's-HertogenboschTijdschrift voor Noordbrabantsche Geschiedenis, Taal- en Letterkunde 2 (1884) 34 |
|
1988 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden: Het onbekende grafBrabants Dagblad donderdag 8 september 1988 |
|
2010 |
Jan van Oudheusden en Harry Tummers (red.)393. Franciscus Gabrielus du Chasteler, 1794De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : IV Kooromgang (2010) 57 |
C.F.X. Smits, De grafzerken in de kathedrale Sint Janskerk van 's-Hertogenbosch (1912) 195